top of page
Zoeken
  • Redactie Métier

Tapijtmuseum Genemuiden

De naam Tapijtmuseum doet vermoeden dat het hier om tapijten gaat: dat is slechts gedeeltelijk waar, tenzij de befaamde Genemuider matten opgenomen zijn in de geschiedenis van het Nederlandse tapijt. En dat is het geval: hoewel momenteel liefst 60% van de totale Nederlandse productie van kamerbreed tapijt afkomstig is uit Genemuiden, wordt er in het museum bijzondere aandacht besteed aan de biezen- en de kokosmatten. Zoals dat bij de meeste musea het geval is, zijn ook hier voornamelijk vrijwilligers om het geheel in stand te houden.

Matten in het Genemuider gezinsleven

Het Tapijtmuseum, ondergebracht in een stichting, is gehuisvest in twee fabrieksgebouwen uit de jaren dertig, met zware houten vloeren en authentieke gevels. Het eerste gebouw diende bij de aankoop in 1938 als biezenopslag- en werkplaats. Op de begane grond staan de oude machines, in goede staat en operationeel, voor het weven van kokos- en sisalproducten. De eerste verdieping laat de biezenverwerking tot rolmatten, vlechtmatten, stoelzittingen en gebruiksvoorwerpen zien. Op primitieve houten weefgetouwen en een pennenraam wordt het weven en afkanten van kokos deurmatten gedemonstreerd. Aan de balken hangen gespijkerde, verschoten kladjes met werkaantekeningen in een typisch ouderwets schuin handschrift. De bovenverdieping, een wat donkere ruimte onder het schuine dak, is de ontvangstruimte. Daar wordt ook de film vertoond over hoe sinds mensenheugenis Genemuiden zich met de biezen bezig hield tot aan de kunstgrasproductie van nu. Via opeenvolgende ontwikkelingen hebben matten, in de breedste zin van het woord, deel uitgemaakt van het Genemuider gezinsleven. De tweede verdieping van het andere gebouw is vrijwel helemaal ingericht als permanente tentoonstellingsruimte voor de ontwikkeling van vloeren en vloerbedekking.

Genemuiden middelpunt van de biezenmatterij

In de 18e eeuw was Genemuiden het centrum van de biezenmatterij, het resultaat van het al vanaf omstreeks 1600 plukken van de biezen in het drassige kustgebied van Genemuiden tot Kampen. Mannen en jongens gingen van april tot midden augustus om vier uur ’s nachts van huis om de biezen in het water te snijden. Zwaar werk, zonder beschermend schoeisel en natte broeken en kielen werden geacht te drogen aan het lijf. Deze ‘mattenbies’ behoort tot een soort die alleen in zoet water gedijt, zoals in dit gebied, door de wateraanvoer vanuit het Zwarte Water en de IJssel. De biezen werden tot een bos samengebonden en op een ‘bok’ (plat vaartuig) naar het land gebracht. Met de toppen bij elkaar werden ze daarna waaiervormig uitgelegd om te drogen. Later werden ze in schoven gezet om het droogproces af te maken. In de oogsttijd lag heel Genemuiden vol biezen: op straten, kaden, dijkbermen, daken van woningen en schuren. De gedroogde biezen werden op zolders opgeslagen.

600 ramen en 1200 medewerkers

Het materiaal werd ‘s winters thuis verwerkt: men gebruikte een mattenstoel of een simpel demontabel houten raamwerk met aan de onderkant een rolboom voor het opdraaien van de mat. Deze rolmatten werden van de 17e tot de 20e eeuw gemaakt. In 1858 waren er zeshonderd ramen in gebruik en van de ruim tweeduizend inwoners waren meer dan twaalfhonderd (waarvan tweehonderdvijftig kinderen) bij deze huisindustrie betrokken. Overigens was er ook nauwelijks ander werk en de meeste Genemuiders waren arm. Hun arbeiderswoningen hadden slechts één vertrek: behalve woon-, kook- en slaapgelegenheid werd er ook nog in gewerkt.




Nieuwe biezenvelden

Er was veel vraag naar de rolmatten; ze werden gretig in Amsterdam en andere Noord-Hollandse steden verkocht. De jaren 1830-1840 waren dusdanig bloeiend dat er in 1845 een tekort aan biezen ontstond. Door samenwerking met de dat jaar opgerichte ‘Maatschappij voor Landaanwinning’ werden op aangewonnen stukken land nieuwe biezenvelden aangelegd: het begin van de biescultuur. Aan het begin van de 20e eeuw was er een totaalgebied van vijfhonderd hectare aan biezen.





Teruggang en omschakeling

Aan het begin van de 20e eeuw liep de vraag naar Genemuider matten echter terug door de aanvoer van betere en goedkopere exemplaren uit China en Japan. Vandaar dat men in 1910 overging op een andere manier van matten maken. De gedroogde biezen werden thuis, wederom door het hele gezin, tot strengen gevlochten. De al dan niet geverfde strengen werden aan elkaar genaaid tot vlecht- of naaimatten; het vlechtloon bedroeg zo’n dertig cent per honderd meter. De tot over de grenzen bekend geworden Genemuider blokmat werd gemaakt door de vlechten tot vierkante blokken te verwerken en aan elkaar te naaien. Niettemin liep het op een eind met de biezenmatten, ze werden tot omstreeks 1930 gemaakt.



Kokosnootvezel

In 1918 werd er voorzichtig een begin gemaakt met het maken van kokosmatten en deed het weefraam z’n intrede. De voornamelijk uit India aangevoerde gesponnen kokosnootvezels werden op simpele houten weefgetouwen verwerkt en van de naam Japanmatten voorzien. De kokosdraden werden op een scheerrad, een hulpwerktuig bij het weefraam, gewikkeld; het gewenste patroon bepaalde de plaats en de kleur op het rad. Daarna draaide men de draden op de onder- en bovenklos van het weefraam. De vezelbosssen werden geverfd en in en om Genemuiden ter droging opgehangen. Na ups en downs begon na de Tweede Wereldoorlog de kokosindustrie te floreren. Tussen 1950-60 werden machines ontwikkeld voor het weven van een kamerbrede kokos- of sisalmat en tot in de jaren zestig hielden vijfentwintig familiebedrijven zich bezig met de kokosindustrie.

Nylon en wol

Vanaf de zestiger jaren moest er opnieuw omgeschakeld worden vanwege de vraag naar zachte, nylonvloerbedekking. Daarvoor waren tuftingmachines nodig (een textielproduct krijgt een pool door het te tuften). De tuftmethode was aan het eind van de jaren vijftig in Amerika ontwikkeld en werd in Europa overgenomen. De benodigde backingmachines zorgden voor het aanbrengen van een rug onder het weefsel. Het getuft tapijt maakt ook nu nog steeds onderdeel uit van het assortiment.

Samenbindende factor

Door het stapsgewijze innovatieproces bleek een geïsoleerd stadje met een arme bevolking in staat zich grotendeels op eigen kracht en met eigen middelen te ontwikkelen tot een bloeiende tapijtstad met export naar alle werelddelen. Die export geldt vanaf de jaren tachtig ook voor de kunstgrasproductie: grote projecten en sportaccommodaties over de hele wereld worden voorzien van kunstgras. Ook dat is een soort getuft tapijt, maar zonder ruglaag en met gaatjes in het weefsel om water door te laten. Wat niet iedereen zal weten: het oranjetapijt voor Koninginne/Koningsdag komt uit Genemuiden. Laat overigens bij een bezoek vooral niet na het grote wit-oranje tapijt met daarop Koningin Beatrix, Prins Claus en Prins Willem-Alexander te bekijken.

Denkend aan het bestaan van geloofsgemeenschappen in dit deel van Overijssel, wordt mijn vermoeden bevestigd: de Genemuider bevolkingssaamhorigheid kwam en komt vooral voort uit het deel uitmaken van een overtuigd christelijke gemeenschap. Harde werkers, grote resultaten.


Dit artikel verscheen enkele jaren geleden in Handwerken zonder Grenzen.

297 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page